
We zitten in de auto en rijden door een prachtig maar koud coulissen landschap naar de warmte van mijn schoonouders, in een huis op de Duits/Nederlandse grens. Die Achterhoek leer ik pas later kennen, want op dat moment heb ik er geen oog voor. Ik zit op de bijrijdersstoel te dichten en heb mijn allermooiste jurk aan. Die is rood en van wol en de beperkte lengte – zeker gezien het seizoen – verraadt mijn Oekraïense afkomst. Het is zondag 5 december 1999 en ik ben op weg naar mijn allereerste Sinterklaasviering.
De reden van het late dichten is meerledig. We wonen net samen, dus ik ben ad hoc toegevoegd aan de sinterklaasviering van mijn schoonfamilie. Daarnaast hebben we een opkrabbelend bedrijfje waar we alle tijd die we hebben in stoppen. De poëzie moet dus wachten tot het allerlaatste moment.
De autoreis van Zwolle naar dat warme huis in die mooie Achterhoek duurt ruim anderhalf uur. Ik weet niet wat ik van een traditionele sinterklaasviering moet verwachten en ben op een gezonde manier gespannen. De mensen waar ik een gedicht voor schrijf heb ik een enkele keer ontmoet, sommige zelfs nog nooit. Het dichten doe ik samen met mijn vriend (nu echtgenoot) als een soort spel van vraag en antwoord.
Even later zit ik op de bank bij mijn schoonouders en hoor ik de gedichten hardop worden voorgelezen. Mensen lachen om grapjes over gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Veel gaat aan me voorbij, want toen hoorde ik nog niet tot deze familie. Maar de warmte raakt me diep.
Sinterklaas in huize Van Veen gaat over de ander. Het gaat over luisteren en inleven. De moeite die mensen hebben genomen om kleine zeer passende cadeaus te vinden en daar het ultieme gedicht bij te schrijven vind ik fantastisch. Sinterklaas is het allermooiste feest dat ik ken.