
Ze was extreem rijk en liet bij haar overlijden in 1615 haar hele vermogen na aan haar nageslacht. Niet aan haar directe kinderen, maar aan generaties nakomelingen. Iedere telg die trouwde kon zich melden en kreeg gedurende tien jaar een jaarlijkse uitkering voor de kinderkamer. Bij leven regelde ze dat het beheer verzorgd werd door (voorgangers van) het Nederlandse Ministerie van Financiën.
En die waren daar druk mee. Want iedereen die zich meldde moest worden nagetrokken. Mensen moesten worden getraceerd en de uitkeringen moesten cash worden uitbetaald, want bankrekeningen waren er nog niet. Er was een hele afdeling mee bezig, want dat vermogen moest ook nog worden bewaakt en beheerd.
Ruim 300 jaar later moest de Nederlandse overheid bezuinigen vanwege de recessie van de jaren ‘20, die volgde op de eerste wereldoorlog. In het potje zat toen nog zo’n 514.000 gulden (nu ca. 25 miljoen euro). De afdeling die het beheerde moest eraan geloven en dus werd het vermogen geliquideerd. In 1922 kregen alle nog levende nakomelingen een eenmalige uitkering en klaar was het.
Eén van die ontvangers was de opa van mijn man. Een ex-verzetsman en schoenmaker die ik nog bijna 4 jaar heb meegemaakt. Hij kreeg 25 gulden, hetgeen in 1922 een klein fortuin was.
De vrouw heet Clara van Spaerwoude, oorspronkelijk Katholiek. Maar op advies van buurman en vriend Willem 1 bekeerd tot de Protestantse Kerk, omdat “daar meer te verdienen viel”. Ze ligt in de grafkelder van de oude kerk van Delft, naast vloothelden als Piet Hein en Maarten Tromp, schilder Johannes Vermeer en microscoop uitvinder Anthony van Leeuwenhoek.
Schuin aan de overkant vind je de Synagoge van Delft. Daar vertel ik vandaag, zondag 12 oktober, mijn familieverhaal aan de hand van 15 liederen. Dat kan geen toeval zijn.